<<< Terug

Na de regen

Na de regen, door Lilian van Bennekom

Het had 27 dagen achtereen geregend. Toen sloeg ze een slag in de lucht en trok zich op onder de loodzware jas. Ze schudde alle druppels los en keek omhoog hoe het er voor stond. Onbestemd, was haar indruk. Haar paard Vivioen kwam naast haar staan en ze zag dat het vocht dampend van zijn rug steeg. Ze sloeg haar benen om hem heen en meteen zette Vivioen er de vaart in, de laatste druppels onderwijl van haar af waaiend.

In volle draf ging het, naar de warmte toe. Niet dat het nat niet prettig was geweest, maar het was op het laatst zo zwaar gaan wegen. Nu kwam er weer lucht onder haar armen, en haar rug raakte de koude laag, die er als vet tegenaan had geplakt, langzaam maar zeker kwijt.

Er slopen weer kleuren langs haar omtrek, en een warme luchtstroom kroelde vol plezier tegen haar aan. Dit welkom deed haar goed.

En natuurlijk verwarmde ze haar omgeving en werd die omgeving al wat minder onbestemd. Vivioen voelde dieper bruin en kreeg roodgerande oren, gespitst en wakker. Hij rende over het zachte bospad, waar zijn hoefslag gedempt werd, en hij bijna opging in het geruis van de bomen en het gekwetter van de kleine vogels in de struiken en in de lucht. De lucht. Ze had ganzen gehoord, de wilde ganzen die haar betoverden en haar hart en blik lokten. In harmonie van formatie en toon trokken ze over en lieten hun groet luidkeels na. Eens zou ze dat wonder van dichtbij bekijken, was haar vaste overtuiging.

Ze reden een open plek in en minderden vaart. Stapvoets kwamen ze bij een grote straal van licht die zich dwars door de bomen een weg had gebaand en nu een zacht zonnetje deed schijnen op een bemost stukje grond. Daar steeg ze af en beiden liepen ze automatisch naar de zachte, verlichte en verwarmde plek.

Vivioen knielde als eerste neer. Zijn benen vouwden zich onder hem en zijn neus draaide hij naar het midden van het mos, om het warmste plekje maar niet te missen. Ze vleide zich tegen zijn zonbeschenen buik en rustte met haar hoofd tegen zijn ademende warme vacht. Haar gezicht ving de straal van licht.

Beide vielen in een korte slaap. Een slaap waarin zij zich naar de zon droomden en vlogen in volmaakte regelmaat door de lauwe vriendelijke lucht.

Wieweet sliepen zij zich in deze tijd door de winter heen. Of hadden ze 27 dagen volle zon. Alles wat ze nodig hadden kregen zij in deze korte tijd.

En toen ze ontwaakten, lag er in alle rust het bos, kalm wachtend om hen op alle avonturen weer te ontvangen en te begeleiden. Ze voelden zich beiden veilig en omarmd. Vivioen keerde zijn neus naar haar wang en duwde zachtjes. Ze sloeg haar armen om zijn hals en voorzichtig stond hij op, haar meenemend op zijn rug. En zo rustig als hij maar lopen kon, en zo ontspannen als zij zich maar voelen kon, vervolgden zij hun reis door het bos.

 

<<< Terug